Naar hoofdinhoud Naar footer

Ine van Heesch: ‘Inzet van zorgtechnologie is het spel van een geïntegreerde aanpak’

Inzet van technologie in de zorg biedt steeds meer kansen en mogelijkheden voor het versterken van de bewegingsvrijheid en het versterken van de eigen regie van verpleeghuisbewoners met dementie, stelt Ine van Heesch van Consyst. Het is waardevol, zeker daar als het wordt toegepast als onderdeel van een geïntegreerde aanpak om te komen tot wat zij noemt ‘het nieuwe werken’. Daarin staat de professionaliteit van de medewerkers voorop en is technologie ondersteunend.

Deze aanpak heeft in de praktijk bij verschillende organisaties en locaties, waar wordt gewerkt met leefcirkels, al geleid tot goed meetbare positieve resultaten met een hoge maatschappelijke relevantie. Bij een goede implementatie en dito begeleiding zie je rust in de woonomgevingen, geen of nauwelijks onbegrepen gedrag, verminderde inzet van psychofarmaca, minder valincidenten en verbeterde stabilisatie van de cognitie waardoor bewoners beter functioneren. Bovenal leidt het tot een prettige werkomgeving waar zorgprofessionals graag werken en meer waardering ervaren als persoon en voor hun vak.

Geïntegreerde aanpak

De meerwaarde van technologie in de zorg begrijpt Van Heesch, ze ziet verschillende voorbeelden van verpleeghuizen die hiervan heel goed gebruikmaken om mensen met dementie meer bewegingsvrijheid en dus meer eigen regie te geven. Van Heesch plaats ook enkele kanttekeningen bij een aantal vraagstukken. Is technologie de oplossing om mensen met dementie de ruimte te geven om een leven te leiden dat zij als waardevol ervaren? En is technologie de oplossing van het huidige personeelsprobleem in de verpleeghuiszorg? Technologie alleen gaat dit alles niet oplossen. ‘Het biedt voor beide vraagstukken kansen en mogelijkheden’, zegt ze. ‘En de kern van de oplossing ligt voornamelijk in een geïntegreerde aanpak waarin het vakmanschap van de medewerkers de belangrijkste sleutel voor succes is.’

Het nieuwe werken is de term die Van Heesch hiervoor gebruikt, in haar huidige werkkring als domoticoach waarbij wordt uitgegaan van het ‘model van Moribus’ voor het creëren van een optimale leefomgeving. ‘De kern van dit model is een geïntegreerde aanpak waarvan technologie slechts een van de vijf onderdelen is. Want in de zorg voor mensen met dementie gaat het erom maatwerk voor ieder individu te bieden, zonder daarbij overspoeld te worden door alarmsignalen van de technologie. Die technologie moet ondersteunend zijn. De kern is de professionaliteit van de medewerkers. Die moeten de regelruimte hebben om in hun werk mensen met dementie hun waarde te laten behouden.’

Nieuwe werken

Na 25 jaar te hebben gewerkt in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, kwam Van Heesch via zorgaanbieder tanteLouise voor het eerst in aanraking met mensen met dementie. Ze werkte anderhalf jaar als locatiemanager voor de toen nieuwe locatie Vissershaven. Daar zag ze hoe technologie wordt ingezet om mensen met dementie zoveel mogelijk bewegingsvrijheid te geven. ‘Dat leerde me hoe belangrijk de inzet van technologie is, maar ook dat de kern is mensen met dementie een zodanige omgeving te bieden dat ze zo weinig mogelijk last hebben van hun beschadigde hersenen.’

Dit inzicht leidde tot haar huidige werk en de toepassing van Moribus-model. ‘Ik zie nog veel kansen in het benutten van de mogelijkheden hiervan’, vervolgt ze. ‘Er zijn verpleeghuizen die koploper zijn in de beleidsontwikkeling en implementatie van de geïntegreerde aanpak, maar ik zie ook nog huizen die extra uitleg nodig hebben om te begrijpen wat het nieuwe werken is.

Een mooi voorbeeld zie ik bij een locatie die op het gebied van technologie alles heeft maar bijna niets aan heeft staan. ‘Het wordt niet goed gebruikt’, hoor je dan soms van mensen van andere verpleeghuizen die daar op bezoek komen. Nee, juist wél. Ze hebben de professionaliteit van hun medewerkers zodanig op orde dat die het aandurven de technologie alleen in te zetten als de situatie daarom vraagt. Van Heesch noemt dit “het spel van technologie uit tenzij het een meerwaarde heeft voor de cliënt”: op basis van de zorgvraag de technologische hulpmiddelen op- of afschalen. ‘In de Wet zorg en dwang staat ook dat je niet zomaar alles van iedereen in de gaten mag houden’, zegt ze. ‘Ken dus je bewoner. Geef die zodanige en faciliteer de bewegingsruimte zodat iemand daar kan zijn waar het op dat moment voor die persoon prettig voelt. Dat is het nieuwe werken, legt ze uit.’

Deur open

De Wet zorg en dwang sluit hier dus goed bij aan, stelt Van Heesch, omdat die verpleeghuizen vraagt om het huis op verantwoorde wijze open te zetten voor mensen met dementie. ‘Vrijheidsbeperking blijft natuurlijk’, nuanceert ze. ‘Een deur die leidt naar de openbare weg waar het gevaarlijk is, zal gesloten moeten blijven. Maar dat is wel vrijheidsbeperking op het uiterste puntje in plaats van op het einde van de gang. Als een verpleeghuis begint met bewoners de vrijheid bieden om zich overal in het pand te bewegen – naar het restaurant, naar de ontmoetingsruimte – is al heel veel gewonnen. Tachtig procent van de mensen met dementie gaat niet aan de wandel, want initiatief is een van de eerste dingen die bij dementie verdwijnt. Maar een deur open laten geeft deze mensen wel een heel ander gevoel dan die deur op slot doen. De kans is groot dat zo iemand die deur wel open doet en kijkt wat daar achter zit, maar heel waarschijnlijk is dat die persoon zich onveilig voelt bij het betreden van een ruimte die hem onbekend voorkomt en dus meteen weer terugkeert. Het belangrijke verschil tussen dit of een gesloten deur is dat deze persoon wel eigen regie ervaart.’

Verpleeghuisbestuurders staan open voor de geïntegreerde aanpak die Van Heesch voorstaat, stelt ze, maar ze ervaren ook uitdagingen. ‘Ze vinden het vergroten van het vakmanschap van de medewerkers en het openstellen van de omgeving met gebruikmaking van technologie spannend’, zegt ze. ‘Mensen die al jarenlang in de zorg werken, staan niet altijd te springen als het gaat om technologische innovatie en hoe je die kunt koppelen aan de zorgvragen van bewoners. Het is echt een proces waar de verpleeghuizen nog middenin zitten. Het vergt een cultuurverandering en die kost tijd.’

Goed over communiceren

Staat familie er wel voor open om een naaste in het verpleeghuis meer bewegingsvrijheid te geven? ‘Als je uitlegt wat het effect is van dichte deuren voor die naaste wil bijna ieder familielid open deuren’, zegt Van Heesch. ‘Als je je moeder achter een dichte deur achterlaat, ga je huilend weg hoor. Het is een kwestie van goed communiceren over de mogelijkheden, de beperkingen en de risico’s van leefcirkels. En de familie kan natuurlijk ook een rol spelen om te zorgen dat het veilig blijft. Ik ken een verpleeghuis waar de medewerkers én de familieleden een alarm krijgen als de bewoner naar buiten loopt. Dan doe je het echt samen.’

In de ogen van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd is het nieuwe werken een interessant uitgangspunt, stelt ze. ‘Ik heb eens samen met de Inspectie een presentatie gegeven. Daarin vertelde ik over de geïntegreerde aanpak. En toen vervolgens de inspecteur aan het woord kwam, zei die: ”Daar heb ik weinig aan toe te voegen, het is fantastisch als huizen zo werken”. Op projecten waarin wordt gewerkt met leefcirkels reageert de Inspectie ook positief.’

Het persoonlijke verhaal van Ine van Heesch

De kern voor het nieuwe werken kreeg Van Heesch al heel lang geleden vanuit de zorgpraktijk in de schoot geworpen. Als jonge Z-verpleegkundige kwam ze te werken op een afdeling met jongeren met een verstandelijke beperking en met wat toen sterk gestoord gedrag genoemd werd. Ze trokken aan haar haren en spuugden in haar gezicht. ‘Ik zat onder de blauwe plekken en al snel ging ik er huilend naartoe’, vertelt ze. ‘Ik dacht: welke meerwaarde kan ik bieden? Gelukkig liet een collega me zien hoeveel ze kon bereiken met dingen als zingen met iemand of samen voetballen. Communicatie door middel van gedrag dus, en dat vond ik boeiend genoeg om er toch nog twee jaar te blijven werken. Maar één man bleef een probleem. Hij hoefde me maar te zien of hij begon me al te slaan en te schoppen, terwijl ik niets deed. Tenminste, dat dacht ik. Tot ik op een gegeven moment letterlijk met mijn rug tegen de muur stond en dacht: nou ja, laat hem dan maar. Toen werd hij ineens rustig, en begreep ik dat het mijn angst voor hem was die hem agressief maakte. Sinds die tijd heb ik nauwelijks meer probleemgedrag gehad. Het voorval had me geleerd te kijken naar wat ”in mijn staat van zijn” dat gedrag triggert.’

Meer informatie